Een marathonparcours wordt niet opgemeten met gps of moderne technologie, maar op traditionele wijze met een stalen lintmeter en een zogeheten Jones counter.
Het meetproces begint met een ijking: op een vlak stuk weg wordt een stalen lintmeter van 50 meter gespannen, tien keer op en neer uitgerold, en gecorrigeerd voor temperatuurverschillen. Zo wordt een geijkte afstand van 500 meter bepaald. Vervolgens gebruiken de opmeters een fiets met een Jones counter, die pulsen telt bij elke omwenteling van het wiel. Ze rijden vier keer over de ijkafstand om de verhouding tussen pulsen en afstand nauwkeurig te berekenen.
Daarna meten ze het volledige parcours, begeleid door de politie, via de kortste route. Onderweg markeren ze belangrijke punten zoals de 5, 10, 21 en 30 kilometer. Na afloop wordt opnieuw over de ijkafstand gereden om mogelijke afwijkingen (zoals veranderde bandendruk) te corrigeren. De opmeters vergelijken daarna hun individuele berekeningen; verschillen van enkele meters zijn normaal, maar bij grotere afwijkingen wordt het parcours aangepast.
Moderne meetmethoden zoals gps of lasers worden niet gebruikt: gps is niet accuraat genoeg en lasers meten te rechtlijnig, wat het parcours langer zou maken dan het werkelijk is. De Jones counter blijft dus de officiële standaard voor marathonmetingen.

sport









